donderdag 27 oktober 2011

Toepassingskaart 9: Scholen en talentontwikkeling

Voor deze opdracht hoefden we uiteindelijk niet meer bij een school op bezoek te gaan, maar mochten we de informatie ook van internet halen. Ik heb voor deze opdracht de Noordwijkse school gekozen. Deze vorm van onderwijs spreekt mij enorm aan, er wordt echt gekeken naar het kind en de keuzes die ieder kind wil maken. Deze school heeft een breed assortiment aan extra vakken (ook na school) en dat maakt het, naar mijn mening, een leuke en vernieuwende school om op de zitten.




De volgende vragen heb ik op basis van de website http://noordwijkseschool.blogspot.com/search/label/Nieuws beantwoord.

Waar richt deze school specifiek de aandacht op?
Op regulier onderwijs ligt de nadruk op basisvakken, zoals taal, rekenen en spelling. Op de Noordwijkse school wordt naast de basisvakken veel aandacht besteed aan de talenten van de kinderen. Op deze school wordt ruimte aan de kinderen gegeven om hun talenten te ontdekken en te ontwikkelen. Het is belangrijk dat de kinderen erachter komen wat ze leuk vinden, en waar ze goed in zijn, zodat ze leren om tijdens hun leven (studie)keuzes te maken die bij hen passen.
De grondslag van het onderwijs zijn drie belangrijke aspecten:
*kennis
*inzicht
*vaardigheden

Hoe maken kinderen keuzes?
’s Ochtends krijgen de kinderen les in taal, rekenen, lezen en andere basisvakken. In de middag kiezen de kinderen uit een aantal vakateliers degene die hen het meeste aanspreekt. De kinderen kunnen kiezen uit bijvoorbeeld Spaans, geschiedenis, kunst, aardrijkskunde, techniek, biologie en koken. Ook kan je als kind meedoen aan speciale projecten binnen de school. Kinderen kiezen dus wat ze leuk vinden of waar ze in geïnteresseerd zijn.

Hoe sluit het onderwijs aan bij de keuze van het kind?
De Noordwijkse School staat ervoor dat kinderen zoveel mogelijk hun eigen talenten ontdekken. Dit doen ze door themalokalen te maken, zodat de kinderen zelf kunnen ontdekken wat ze nou echt leuk vinden. Als ze overal een beetje de basiskennis van weten, dan kunnen ze zich gaan verdiepen in de onderwerpen die ze zelf leuk vinden. Het kind krijgt dan verdiepend materiaal op zijn leerstijl en talent aangeboden, zodat het kind optimaal kan leren over het zelfgekozen onderwerp.

Hoe sluit de school aan bij talentontwikkeling?
Op De Noordwijkse School wordt gewerkt met een verlengde schooldag. Dat houdt in dat kinderen zich kunnen inschrijven om na schooltijd op school diverse activiteiten te ondernemen. Bijvoorbeeld knutselclub, een zangkoor, streetdance, judo, Chineng Qigong of schaakles.
De school heeft hiervoor gekozen, omdat ze weten dat kinderen tegenwoordig niet alleen meer op school leren. Elk kind heeft buitenschoolse activiteiten. Om het voor de ouders makkelijker te maken en om de kinderen een groot scala aan keuzes aan te bieden, heeft de Noordwijkse school na schooltijd activiteiten waarvoor vakdocenten zijn aangenomen.

Wat verder bijzonder is, is dat er veel aandacht aan hoogbegaafden wordt besteed. De school biedt zoveel mogelijk lesstof aan op het niveau van de leerling werkt met aangepaste weektaken. Kinderen krijgen de reguliere lesstof in compacte vorm aangeboden en maken verdiepings- en verbredingsopdrachten. Zo wordt er onder andere met taaltoppers, rekentoppers en ontdekkaarten gewerkt. Ook zijn er extra lessen somplextra en filosofie. Voor de kinderen die nog steeds te weinig uitdaging hebben is er groep 9. Deze klas is speciaal voor hoogbegaafden en gaat dieper in op de stof.



Verder heb ik de volgende twee artikelen over talentontwikkeling gelezen:

Profielschets, een school voor talentontwikkeling
http://www.scholenmetsucces.nl/images/stories/PDF/Communicatie/PDF%20onderdeel%20communicatie/Profielschets_talentontwikkeling.pdf, geraadpleegd op 09-11-2011

talentontwikkeling bij kinderen: ja of nee?
http://www.yeon.nl/branchenieuws/onderwijs/talentontwikkeling-bij-kinderen-ja-of-nee/, geraadpleegd op 09-11-2011

Toepassingskaart 8: Constructivistische les

Leerstijlen volgens Kolb:



Volgens Kolb heeft iedereen een persoonlijke leerstijl. Hij onderscheidt vier fasen



in het leerproces;



- De doener: concreet ervaren



- De dromer: waarnemen en overdenken



- De denker: analyseren en abstract denken



- De beslisser: actief experimenteren



Hieronder de theorie van de leerstijlen van Kolb; bij welke leerstijl horen welke aspecten?






Een doener is iemand die doelgericht werkt, meestal goed met mensen kan opschieten en tastbare resultaten wil. Hij is graag betrokken bij het procesen voert het liefst plannen uit. Hij kan zich goed aanpassen. Hij heeft devrijheid nodig om snel te reageren. Doeners hebben uitdaging nodig. Humor is voor hen enorm belangrijk. Voor doeners is sfeer en contact van groot belang. Ze houden van uitdagende en spannende situaties. Vinden het niet erg wanneer ze het doel niet bereiken, durven fouten te maken. Dit leidt namelijk tot een ervaring! Ervaringen opdoen en experimenteren. Kan zich makkelijk aanpassen aan nieuwe situaties en onverwachte omstandigheden. Soms ongeduldig en gaat dan over tot actie zonder nadenken.




Een dromer heeft een groot voorstellingsvermogen, verbeeldingskracht en fantasie. Hij bekijkt concrete situaties vanuit verschillende gezichtshoeken enkan snel verbanden leggen, vele oplossingen. Dromers zijn vaak creatieve mensen die ruimte nodig hebben voor het creëren van ideeën. Maken en bedenken graag maar hebben daar tijd en ruimte voor nodig. Dromers hebben tijd nodig om informatie te kunnen verwerken en ze werken graag samen met anderen, twijfelen vaak, zijn voorzichtig en nemen weinig risico’s. De dromer kijkt eerst naar anderen hoe zij het probleem aanpakken en gaan dan zelf aan de slag.




Een denker is iemand die de nadruk legt op logische verbanden tussenzaken. Hij wil begrippen vormen, maakt theoretische modellen. Logica is belangrijk, evenals nauwkeurigheid. Hij probeert vanuit theoretische modellen naar de werkelijkheid te redeneren. Hij heeft een duidelijk doel nodig. Denkers zijn vaak erg goed in analyseren. Ze moeten de gelegenheid krijgen om naar achtergronden te vragen. Denkers kunnen informatie het beste verwerken door gebruik te maken van schema’s en modellen.




Een beslisser is iemand die zich richt op het oplossen van problemen en de technologische toepassing van begrippen en theorieën. Hij wordt graag geconfronteerd met problemen, waarvoor maar één oplossing mogelijk is. Hij wil een duidelijke structuur. Beslissers zijn over het algemeen zelfstandig werkende, doelgerichte en planmatige mensen. Ze zijn meer op dingen, dan op mensen gericht. De vertaalslag van theorie naar praktijk is belangrijk. Als ze het praktische nut niet zien, leren ze niet. Beslissers willen deskundige begeleiding van iemand die het zelf ook kan.




Sociaal constructivistische les:



Een leerstijl is een relatief stabiel patroon van de wijze waarop iemand leert. Kolb heeft een model ontwikkeld waarin zowel de theorie (begripsmatige kennis) als de praktijk (ervaringen) een plaats hebben.



Ik wil met mijn constructivistische les zoveel mogelijk leerstijlen aanspreken, maar zal mij specifiek richten op leerlingen met de leerstijl ‘doen’. Hierbij gebruik ik het kringgesprek waarin een nieuw woord moet worden aangeboden; ‘zeep’.



Voorbereiding;



- Bekijken van werkvormen bij de doener



- Voorbereiden van lesinhoud



Lesinhoud;



- Kringgesprek waarin het woordje ‘zeep’ aangeboden wordt



- Probleemstelling met vieze handen > hoe schoon te krijgen?



- Handen wassen > mime
- Filmpje met kijkopdrachten > hoe wordt zeep gemaakt en waar kun je het voor gebruiken?



- Woorden met een ‘z’? Woorden die rijmen op ‘zeep’?



- Uitbeelden van begrippen, omschrijven van woorden met een ‘z’



- Zoekplaat > welke woorden beginnen met een ‘z’?



- Na het kringgesprek in de taalles verdere verwerking van de letter ‘z’ en het woordje ‘zeep’



Specifieke constructivistische onderdelen;



De volgende factoren van een doener zijn verwerkt in de les:



- Breinbrekers



- Actieve werkvormen



- Experimenteren



- Snel oplossingen mogen roepen



De volgende factoren zijn verwerkt in de les vanuit andere leerstijlen:



- Demonstreren (Denker)
- Quiz (Beslisser)
- Probleemstelling met een reële praktijksituatie (Beslisser)



- Voorstellingsvermogen en fantasie (Dromer)



Reflectie vanuit de leerlingen;



De leerlingen vonden de les heel leuk en waren enthousiast over het aanleren van een nieuw woord. Het spelen van verschillende spelletjes en het kijken naar het bord met een opdracht, werd als fijn ervaren.



Reflectie vanuit de docent;



Zelf heb ik de les ervaren als prettig. De leerlingen deden actief mee en waren enthousiast. Ze hebben geleerd van de verschillende werkvormen, zoals spelletjes, kijken met kijkopdrachten en het eigen handelen. Ik denk dat een constructivistische les je iets bewuster laat nadenken over een les en dat je daarbij gebruik kunt maken van veel verschillende leerlingen en leerstijlen. Ik heb wel het idee dat de leerlingen meer hebben opgestoken van deze manier van lesgeven.

Toepassingskaart 7: Ontwikkelingsgericht onderwijs

De cirkel van basisontwikkeling:
Voor het jonge kind gaat het erom een goede basis te leggen voor de verdere ontwikkeling van de leerling. Het gaat erom deze brede basis voor ontwikkeling te leggen in de onderbouw, waarin kennis en vaardigheden een zinvolle plaats innemen. Voorwaarden voor verdere ontwikkeling vertellen dat het noodzakelijk is dat leerlingen “goed in hun vel zitten”, “beschikken over voldoende zelfvertrouwen” en “nieuwsgierig zijn naar de wereld om hen heen”. De begeleiding van het kind werkt met doelen als “kunnen samenwerken”, “initiatieven nemen en plannen maken”, “kunnen communiceren” en “met symbolen om kunnen gaan”. De cirkel van basisontwikkeling geeft deze ontwikkelings- en leerprocessen precies aan. De cirkel kan van binnen naar buiten werken, waarbij de leerling een of meerdere van de voorwaarden bezit. Wanneer de cirkel van buiten naar binnen wordt gelezen, dragen specifieke vaardigheden er toe bij dat de brede basis wordt verbeterd en zodoende een van de voorwaarden wordt versterkt.



De cirkel heeft de volgende terreinen;
- De binnenste ring: hierin bevinden zich de basiskenmerken. Zij vormen de voorwaarden om het ontwikkelings- en leerproces in gang te zetten.



- De middelste ring: deze ring wordt gevormd door de aspecten van de brede basis. De opbouw van de ringen geeft ook de opbouw in ontwikkeling aan. Wanneer er op deze gebieden iets fout gaat, is de kans groot dat het ontwikkelen van de specifieke vaardigheden moeizaam gaat.



- De buitenste ring: hierin bevinden zich de specifieke vaardigheden en kennis. Dit zijn de details die de ontwikkeling steeds verder uitbreiden. Echter; zonder enige binnenringen gebeurt er hier weinig tot niets aan ontwikkeling. Wel kan het een leerling stimuleren om meer van zichzelf te uiten, te laten zien, naar boven te laten komen.




De uitwerking van de cirkel van basisontwikkeling komt tot uiting in de kernactiviteiten. Dit gaat om vijf gebieden die zich in de loop van de onderbouw volop tot een steeds hoger niveau ontwikkeling bij het jonge kind. Deze ontwikkelingsgebieden bestaan uit “spelen”, “construeren”, “rekenen”, “spreken en luisteren” en “schrijven”. De gedachte achter de cirkel van basisontwikkeling is; hoe beter de kwaliteit van de ontwikkelingsgebieden, hoe meer kans er zal zijn op de ontwikkeling van de brede basis. Daarnaast is het de bedoeling dat de leerkracht de leerling in deze ontwikkelingsgebieden begeleidt, doordat hij de leerling uitdaagt tot groeien. Anders gezegd; de docent zorgt voor ruimte in de zone van naaste ontwikkeling. De leerlingen kunnen uitgedaagd en gestimuleerd worden om nieuwe ontwikkelingsstappen te zetten binnen de vijf ontwikkelingsgebieden.






Kernactiviteiten:



Kernactiviteiten zijn dus de ontwikkelingsperspectieven van het jonge kind. Deze vijf gebieden worden in de onderbouw flink ontwikkeld.






Spelen:



In de spelactiviteiten hebben de kinderen een grote vrijheid van handelen. Ze handelen actief en geven betekenis aan situaties en voorwerpen. De kinderen bepalen hun eigen regels tijdens



het spel.
1. Van bewegingsspel naar manipulerend spel



Verkennen van de dingen.



2. Van manipulerend spel naar rolgebonden spel



Verkennen van handelingen van mensen in relatie tot de dingen.



3. Van rolgebonden spel naar gezamenlijk thematisch rollenspel
Rolgebonden handelingen op basis van een gezamenlijk geaccepteerd spelidee.
4. Van gezamenlijk thematisch rollenspel naar bewuste leeractiviteit



Leeractiviteiten worden zichtbaar.






Spelen;



Balspel in de pauze



Fase 3; gezamenlijk thematisch rollenspel




Construeren:



Binnen deze activiteiten hebben kinderen een minder grote vrijheid van handelen dan tijdens de spelactiviteiten. Dit komt omdat de materialen en middelen om tot een product te komen, het handelen sturen. In tegenstelling tot de spelactiviteiten staat er bij het construeren een doel voor ogen, het te maken product.



1. Van manipuleren naar experimenteren



2. Van experimenteren naar ontdekken en benoemen



3. Van ontdekken en benoemen naar opzettelijk maken



4. Van opzettelijk maken naar producten voor spelverrijking



5. Van producten voor spelverrijking naar precieze constructies maken




Construeren; Kralenplank bij het planbord



Fase 5; het maken van precieze constructies

Spreken en luisteren:



Gesprekactiviteiten zijn activiteiten waarin kinderen samen met de leerkracht over bepaalde onderwerpen denken, praten, onderhandelen en elkaars ervaringen en meningen delen.



1. Van praten over concrete objecten en handelingen...
2. ... naar communicatie overstijgt het hier en nu



3. Van communicatie overstijgt het hier en nu naar persoonsgerichte communicatie



4. Van persoonsgerichte communicatie naar vaktaal






Spreken en luisteren; Kringgesprek



Fase 2 – 3; van communicatie overstijgt het hier en nu > persoonsgerichte communicatie



Lees- en schrijfactiviteiten:




Deze activiteiten hebben veel waarde voor kinderen. Lees- en schrijfactiviteiten zijn van belang om kinderen vertrouwd te maken met de geletterde maatschappij. Daarom zijn deze activiteiten ook altijd betekenisvol voor kinderen, het maakt het spel voor kinderen interessanter en rijker.




1. Van beginnende geletterdheid...




2. ... naar functionele geletterdheid; mondelinge taal




3. Van mondelinge taal naar functionele geletterdheid; tekstvaardigheid




4. Van tekstvaardigheid naar functionele geletterdheid; denken over taal




5. Van denken over taal naar schrijfvaardigheid




Lezen en schrijven; Schrijfoefeningen in boekje




Klikklakboekje tijdens instructie taal of planbord taal
Fase 4 – 5; van denken over taal > schrijfvaardigheid





Reken – wiskundeactiviteiten:




Reken en wiskunde komen we dagelijks tegen in uiteenlopende situaties. Meten, tellen, klokkijken, vergelijken etc. zijn veel voorkomende handelingen. Ook tijdens de spelactiviteiten en constructieve activiteiten komt rekenen en wiskunde terug.




1. Van manipulerend spel (wiskunde verschuilt zich in het handelen)...




2. ... naar rollenspel en constructieve activiteiten (wiskundig denken/handelen)




3. Van rollenspel en constructieve activiteiten naar bewuste leeractiviteit (denk – handelen en mathematiseren van de werkelijkheid)




Reken – wiskundeactiviteiten;
Rekenen op de computer met de methode. Op eigen tempo rekenen en uitdagen.




Fase 3; bewuste leeractiviteit (denk – handelen en mathematiseren van de werkelijkheid)





Zone van naaste ontwikkeling:




Spelen; De leerlingen op de foto zijn bezig met een rolgebonden handeling waarbij een gezamenlijk geaccepteerd spelidee heerst. Zij spelen een balspel waarbij enkele regels zijn bepaald. De volgende fase van deze kernactiviteit is de bewuste leeractiviteit. De docent kan de leerlingen hier naartoe helpen door een spelactiviteit aan te bieden met een doel. Dit doel zal dan moeten worden gedeeld met de leerlingen, zodat zij bewust bezig kunnen zijn met de activiteit en kunnen letten op het behalen/nastreven van het doel.




Construeren; De leerling op de foto is naar mijn mening al aanbeland in fase 5; het maken van precieze constructies. Volgens de kernactiviteiten is dit de laatste fase. Ik denk echter dat de opdracht die de leerling doet zinvoller kan worden gemaakt door er een doel aan te koppelen. De leerling zal dan beter begrijpen wat hij aan het doen is, waarom en hoe hij zichzelf kan verbeteren.




Reken – wiskundeactiviteiten; Op deze foto is er een leerling op de computer aan het werk om haar kennis, tempo en vaardigheden te vergroten. Ze is bewust bezig met het rekenen en doet sommen op eigen niveau. De leerling is dus al in de eindfase van deze kernactiviteit beland. De docent kan de leerling nog verder helpen door bijvoorbeeld de lesstof meer te verbinden aan de methode op de computer en zo haar niveau sneller op te halen.




Spreken en luisteren; In dit kringgesprek was de opdracht om in tweetallen het weekend te bespreken. De fase waarin ik denk dat deze kernactiviteit zich op dit moment bij veel leerlingen bevind is fase 2 – 3; de communicatie van de leerlingen overstijgt al wel het hier en nu (dus ook verhalen van buiten het klaslokaal en over het weekend worden verteld), maar of alle leerlingen ook al aan persoonsgerichte communicatie doen, is mij nog onduidelijk. Enkele leerlingen op de foto zijn nog erg “egocentrisch” gericht en vinden luisteren naar een ander lastig. Vragen stellen aan anderen is bij de groep ook nog heel moeilijk, dus hier zou mee geoefend kunnen worden door raadspelletjes.




Lezen en schrijven; De leerlingen uit mijn stageklas zijn nu erg druk bezig met het leren lezen en schrijven. Helaas wil het schrijven nog niet zo vlot verlopen en heeft de docent besloten om een stap terug te doen in het schrijfproces en eerst de vloeiende schrijfbewegingen goed aan te leren. De leerlingen denken al goed na over taal en bij opdracht als het klikklakboekje is dit goed te zien. Hier moeten de leerlingen bepalen welke letter er aan het begin, midden en einde moet en hoe ze hier een goed woord van kunnen maken. Dit woord stempelen de leerlingen vervolgens met de goede letters. De docent kan de leerlingen verder helpen bij deze kernactiviteit door de leerlingen veel te laten oefenen met schrijfbewegingen, -patronen, de fijne motoriek en zodoende te komen bij de schrijfletters wel geschreven moeten gaan worden.




Observaties en onderwijsconcept:




Vanuit het artikel “Observaties en onderwijsconcept” heb ik de volgende vragen kunnen beantwoorden.




Hoe zijn de verschillende basale ontwikkelingsbehoeften – de basiskenmerken – in het verslag van Peter beschreven? Geef enkele voorbeelden.




De docent die Peter heeft geobserveerd spreekt in het verslag over de basiskenmerken. Deze basiskenmerken zijn verpakt in zinnen als; “Peter is niet emotioneel vrij, maar is ingeklemd in zijn emoties en ervaringen.” Ook lees je tussen de regels door dat Peter weinig zelfvertrouwen heeft en dat hij nog niet nieuwsgierig is naar de wereld om hem heen. “Hij neemt een afwachtende en volgzame houding aan en slechts op het moment dat hij koppig gedrag vertoont, laat hij een stukje ‘zelf’ zien.” Peter vindt nieuwe activiteiten of situaties eng en durft de confrontatie nog niet aan te gaan.




Welke aspecten van de brede ontwikkeling staan in het verslag van Peter (zie cirkel van basisontwikkeling)?




De observatie van Peter spreekt van weinig initiatief om de wereld te verkennen, zijn belevingswereld is de wereld die Peter momenteel verkent. Peter speelt naast leerlingen en niet met leerlingen. “Zelf neemt hij weinig initiatief om iets te kiezen of met een ander te spelen.” Ook vindt Peter het moeilijk om zich dingen te verbeelden en zodoende een spel te spelen in bijvoorbeeld de poppenhoek. Het uiten en vormgeven van zijn verbeelding doet Peter nog niet; “In de spelontwikkeling komt nog nauwelijks verbeeldend spel voor.” (…) “Hij puzzelt graag en maakt puzzels met concrete, herkenbare voorstelling.” Peter communiceert niet of nauwelijks met andere leerlingen en “spreekt korte, eenvoudige zinnen”. Echter gaat deze communicatieve ontwikkeling vooruit; “Peter spreekt soms spontaan tegen andere kinderen”. Peter is nog niet zelfstandig en hangt nog erg aan de juf. “Concrete, bekende doe-activiteiten kan hij wel zelfstandig uitvoeren, maar bij onbekende of ingewikkelde activiteiten valt hij terug op de volwassene.”




Welke aspecten van de specifieke kennis en vaardigheden (buitenste cirkel) staan in de verslag beschreven?




De docent heeft het in de observatie over een “beperkte woordenschat”. Hierdoor kunnen de sociale vaardigheden van Peter zich beperken. “Peter begint belangstelling voor boekjes te krijgen”; en dus voor het geschreven en gedrukte woord. Ook tijdens het voorlezen is hij aandachtig. Zijn motoriek wordt geoefend door het bouwen met blokken, hier heeft hij geen moeite mee. Peter is zich bewust van zijn ruimtelijke oriëntatie, maar de oriëntatie van tijd is nog heel moeilijk. “Tijd geeft hem nog weinig houvast en veiligheid.”




Is er in de verslaglegging samenhang waarneembaar? Geef een voorbeeld.




De samenhang in deze observatie zijn de sprongen binnen de cirkel van basisontwikkeling. De docent begint bij de basiskenmerken en gaat via de brede ontwikkeling naar het beschrijven van de specifieke vaardigheden. De cirkel werkt van binnen naar buiten en van buiten naar binnen en in de observatie is deze samenhang ook te zien. “Hij neemt nog weinig initiatieven in het maken van contact. Hij neemt een afwachtende en volgzame houding aan en slechts op het moment dat hij koppig gedrag vertoont, laat hij een stukje ‘zelf’ zien.” De docent spreekt in deze zinnen van basiskenmerken; zelfvertrouwen en emotioneel vrij zijn, van de brede ontwikkeling; initiatieven nemen en samen spelen, en zelfs van specifieke vaardigheden; sociale vaardigheden.

Toepassingskaart 6: Ontwikkelingsmaterialen - Ringen en Stokken








Toepassingskaart 5: De 1-zorgroute - Taal























Voor deze opdracht heb ik gekenen naar drie toetsen woordenschat in een hogere groep van mijn school .




Ik heb de resultaten bekeken en aan de hand daarvan heb ik drie kinderen gekozen die drie verschillende groepen moeten representeren.




De methode werkt volgens de doelen van Tule. Ik heb drie doelen gekozen waaraan de kinderen volgens de methode aan moeten voldoen.




Bij de onderwijsbehoefte heb ik neergezet wat de kinderen nodig hebben om te kunnen werken.




Naar mijn idee hoort het padagogische deel alswel het didactische deel bij.




Instructie, structuur en rust in de klas zijn erg belangrijk en heb ik daarom ook verwerkt.




Deze elementen zijn ook bij taal nodig om tot een goed resultaat te komen.




De organisatie heb ik in overleg met de klassendocent gedaan, zij moet dit immers uitvoeren. Tenslotte heb ik bij de evaluatie naast observeren, meetbare punten neergezet. Zo kom je erachter of de doelen alsnog behaald zijn na de interventie. (de evaluatie is na twee weken).
















Toepassingskaart 4: De 1-zorgroute - Rekenen






Ik ben voor deze opdracht naar een hogeren groep gegaan bij ons op school, omdat ze in mijn groep nog niet toe waren en deze groepsplannen.

Het handelingsplan heb ik gemaakt op basis van de 6 rekentoetsen die in deze klas waren afgenomen. De kinderen kon ik op basis van deze informatie in 4 groepen indelen. Ik heb zoveel mogelijk geprobeerd om de kinderen te clusteren. Er was al een algemeen handelingsplan voor rekenen in de klas. Hier stond op wat de inhoud van het extra werk zou zijn. Dit heb ik kunnen overnemen. Zelf heb ik nog extra oefenbladen toegevoegd aan het lijstje, hier kan ik voor zorgen. Verder is het groepsplan erg basaal. Ik heb geen namen, geen methode en zelfs geen klas genoemd. De klassendocent vind een groepsplan/ handelingsplan vertrouwelijke informatie.







Toepassingskaart 3: Hersenvriendelijke les

Het Kringgesprek:


In dit kringgesprek wil ik mijn toepassingskaart gebruiken door van het kringgesprek een hersenvriendelijke les te maken. Daarbij moet ik het schema Leren van dhr. D. Sousa verwerken in mijn les. Dit schema schuift twaalf punten naar voren waaraan een les volgens Sousa aan moet voldoen om breinvriendelijk te kunnen zijn. Die twaalf punten werk ik hieronder uit als gedetailleerde “lesvoorbereiding” en geven direct de hersenvriendelijke kenmerken van

de les aan.


1. Zorg voor een doelgerichte rijke leeromgeving.

Ik wil dit kringgesprek in een kring laten plaatsvinden met in het midden een aantal tafels. Op die tafels wil ik een aantal herfstspullen neerleggen om de leerlingen enthousiast te maken voor het gesprek, maar ook om de kennis van de leerlingen naar boven te halen. Daarnaast laat ik een praatplaat zien op het digibord om kort met de leerlingen te bespreken en als

achtergrond voor de les.
2. Activeer de voorkennis van de leerlingen.
Met de voorwerpen en materialen in de kring en de praatplaat over de herfst wordt de voorkennis van de leerlingen al enigszins opgehaald. Na de praatplaat wil ik graag een mindmap maken met de leerlingen (zonder dit zo te benoemen, puur om te gebruiken om de kennis te activeren en kennis mee te laten maken) over de kennis van de herfst.

3. Neem de leerlingen mee in de doelen die je wilt bereiken.

De doelen die ik deze les wil bereiken zijn;

- De leerlingen kunnen aan het einde van de les 5 herfstmaterialen noemen (kastanje, eikel, beukennoot, hazelnoot, walnoot, bladeren, kleuren, bolster, enz.)

- De leerlingen kunnen een voorwerp beschrijven aan de hand van tast/

zicht aan een medeleerling.

- De leerlingen kunnen vragen stellen aan elkaar om een beschrijving te ontlokken.

- De leerlingen luisteren naar elkaar en laten elkaar uitpraten.

Deze doelen wil ik op een kindvriendelijke manier aan de leerlingen duidelijk maken.

4. Maak de doelen zichtbaar.

Ik schrijf de doelen naast het digibord op het whiteboard in tekst, maar ook in afbeeldingen, zodat de leerlingen ook tijdens het gesprek gefocust blijven op de doelen.

(Plus; punt 9. Visualiseer de doelen voor de leerlingen, dus laat ze geloven in wat ze

kunnen na de les).

5. Activeer de hersenen door open vragen te stellen.

Tijdens het gesprek zullen de volgende vragen een rol spelen/leidend zijn;

- Wanneer is de herfst?

- Wat merk je van de herfst?

- Welke dingen van de herfst kennen we en zien we?

- Wat zie je in het bos tijdens de herfst?

In de les zullen verder diverse andere vragen naar voren komen.

6. Geef leerlingen ruim denktijd voordat ze een antwoord moeten geven.

Tijdens het kringgesprek zullen sommige vragen klassikaal worden gesteld, waarbij gelet zal worden op denktijd voor alle leerlingen en niet direct een leerling zal worden aangewezen. Andere delen van het gesprek gaat meer één-op-één tussen een aantal leerlingen. Hierbij probeer ik de leerlingen wel te stimuleren in hun denken.

7. Houd de vraag “in de lucht” zodat alle leerlingen blijven denken.

In de les zal ik gebruikmaken van de techniek die ik vaker gebruik; wie denkt dat ook, of wie denkt iets anders? Wat denk jij; niet direct corrigeren of complimenteren, maar elke leerling kritisch (zelf) laten denken.

8. Stel niet te snel vragen achter elkaar, dit zorgt voor verwarring.

Door de leerlingen de kans te geven om te denken, kan dit voorkomen worden. Een vraag moet eerst worden afgerond, voor er verder gegaan wordt met het volgende. Echter zijn er overkoepelende vragen waarop vaker teruggekomen kan worden, waardoor steeds het antwoord/mening kan worden bijgesteld.

9. Hersenen reageren op gevisualiseerde doelen.
Wat kunnen de leerlingen wanneer ze dit gesprek hebben gehad? De leerlingen zouden met hun ouders naar het bos kunnen gaan om ze te vertellen over de herfst; als boswachter bijvoorbeeld.

10. Biedt informatie op verschillende manieren aan.

Via het digibord kunnen afbeeldingen worden getoond, op de tafels in het midden van de kring liggen echte herfstmaterialen en –voorwerpen, en met de voeldoos worden de tast, de zintuigen aangesproken. Uiteraard wordt er gedurende de les gesproken, gevraagd en gedacht.

11. Reflecteer met de leerlingen.

Aan het einde van het gesprek wil ik bij de leerlingen nagaan of de doelen zijn behaald. Wat waren de doelen en wat zijn de antwoorden? Daarnaast wil ik vragen naar enkele bevindingen van de leerlingen. Hoe vonden ze de les, wat hebben ze geleerd, wat kan beter/

moet de volgende keer blijven?

12. Sluit af met een positieve emotie gekoppeld aan het onderwerp.

Ik sluit de les af met mijn eigen bevindingen en een compliment of positief punt aan de klas.

Aan het einde van het kringgesprek waren de leerlingen redelijk positief. Zij vonden de les boeiend door de vooraf gestelde doelen en verwachtingen. Daardoor zijn veel kinderen beter gaan opletten. Wel vonden ze het visuele van die doelen nog erg onduidelijk, zij maakten er hun eigen doelen van. Uiteindelijk heeft wel ieder kind mijn doelen gehaald en heb ik veel uit de leerlingen weten te halen. Er kwamen soms verrassende antwoorden van leerlingen en dat was prettig om te ervaren. Blijkbaar heb ik ze genoeg vertrouwen gegeven dat zij hun antwoorden ook durfden te delen.

Al met al vind ik een hersenvriendelijke les heel leuk klinken, maar wat lastiger in de uitvoering. Veel van de punten van Sousa doe je (ik in ieder geval) automatisch al in een les. Er zijn een aantal punten waaraan je dan blijkbaar moet voldoen wil je jouw les omvormen tot een hersenvriendelijke les, maar die vond ik in de onderbouw toch moeilijker te verwezenlijken. Toch heb ik hier een positief gevoel over, want de leerlingen waren enthousiast en ik heb de kring als prettig, vertrouwd en fijn ervaren!

Toepassingskaart 2: Digitale themamap

Deze blog is de digitale themamap. Op deze site kunt u alle informatie en reflecties

van de lessen terug vinden.

Ook worden alle toepassingskaarten hier in uitgewerkt.



Monique Taal

PLV3A

s1053234

Toepassingskaart 1: Mindmap



dinsdag 18 oktober 2011

Eindreflectie thema: Hersenen in Actie

Welke leerbehoeften/ leerdoelen had je bij aanvang van deze periode?


Ik wilde heel graag weten hoe je een les hersenvriendelijk kon maken en of het maken van een mindmap helpt met het onthouden van de stof. Verder wilde ik zoveel mogelijk van de lessen toepassen op stage.


Zijn jouw vragen/ verwachtingen m.b.t. het thema 'Hersenen in Actie' beantwoord?


Mijn vragen zijn beantwoord, ik heb een hersenvriendelijke les gegeven en ik ben er achter gekomen dat ik het meeste al wel deed. Een mindmap maken helpt daadwerkelijk om te stof beter te begrijpen en onthouden. Ook heb ik het meeste goed kunnen uitvoeren op stage en daar van geleerd.


Hoe kijk je terug op het thema en meer specifiek: jouw eigen leerproces binnen

het thema?!


Ik vond deze periode heel interessant, ik vind de hersenen fascinerend en er zit zoveel meer achter dan ik dacht! Ik vond het leuk om met het thema aan de slag te gaan en op stage de opdracht uit te voeren. De kinderen in mijn stage vonden het ook leerzaam aan de reacties te merken. Het is belangrijk om je groep goed te kennen en aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. Hier houd ik nu nog meer rekening mee dan ik al deed.

Bijeenkomst 7: Help je hersenen

Dit was alweer de laatste themabijeenkomst voor deze periode, het is weer snel gegaan!


Ik heb deze periode veel nieuwe dingen gehoord en geleerd. ''Hersenen In Actie'' vind ik een erg interessant thema.



Wat was nieuw voor je?


Vandaag hebben we het gehad over reactiecatagorieen. Dit was nieuw voor mij, ik wist natuurlijk wel dat er verschillende manieren zijn om op iets of iemand te reageren, maar dat het zo in bepaalde categorieen viel, wist ik niet.



Wat heb je daarvan geleerd?


Ik heb dus geleerd dat er verschillende categorieen bestaan in hoe je reageert op iets. Dit is interessant, omdat iedere reactie weer een andere manier van effect heeft op de persoon waar je iets tegen zegt. Je moet je er dus goed van bewust zijn hoe jij reageert als leerkracht en wat voor effect dit zou kunnen hebben op de persoon waar je iets tegen zegt. De een kan reageert wel goed op jouw reactie en een ander kan daar minder goed mee omgaan. In de test kwam vooral naar boven, dat mijn manier van reageren vooral ondervragend is en waarbij je positief benaderd en geruststeld. Ik vind dit persoonlijk voor een leerkracht ook de juiste manier. Je moet altijd proberen een veilige basis te zijn voor kinderen, ook al moet je even boos worden.



Wat ben je van plan met deze nieuwe kennis/ inzichten te gaan doen?


Deze kennis pas ik eigenlijk al wel toe op stage, ik ben me er goed van bewust hoe ik reageer op de kinderen in de klas.

Bijeenkomst 6: Talenten




Wat was nieuw voor je?

Voor mij waren de 8 verschillende ''intelligenties'' nieuw, ik had er vaag wel een herinnering van, maar de uitwerking, wat het precies inhoudt, was nieuw voor mij. Ik had dus ook nog nooit voor mezelf nagedacht, bij welke intelligentie ik nu ook. Dat je door te leren met deze intelligenties je wegennetwerk verbreedt, was ook nieuw.


Wat heb je daarvan geleerd?


Ieder kind heeft zijn eigen leerstijl, het is belangrijk dat je dit weet als leerkracht, vind ik. Je moet kunnen inspelen op de behoeftes die bij deze leerstijl passen. Je moet dus ieder kind en zijn leerstijl kennen. Door bij ieder kind zoveel mogelijk op deze behoeftes in te spelen, vergroot je het leereffect.


Wat ben je van plan met deze nieuwe kennis/inzichten te gaan doen?


Op mijn stage ga ik proberen te kijken naar ieder kind en er achter komen hoe ze het beste leren en ik ga proberen dit in mijn lessen aan te passen. Als ik daar niet zo makkelijk achter kom, ga ik kijken of ik het kan omdraaien. Dan begin ik een les met bijvoorbeeld de visueel-ruimtelijke intelligentie en dan kijk ik welke kinderen dit prettig vinden en welke niet. Dit kan ik dan doen met verschillende intelligenties.

Bijeenkomst 5: Sociaal Constructivisme



Wat was nieuw voor je?

Het begrip sociaal constructivisme was vrij nieuw voor me. Aan het begin van de les, had ik niet echt een beeld bij dit begrip. Ook moet de informatie over Kolb en zijn leerstijlen weer even opgefrist worden.


Wat heb je daarvan geleerd?

Deze les heb ik geleerd/ opgefrist gekregen wat de leerstijlen van Kolb zijn. Je hebt verschillende types. Je hebt de dromer (wat ik zelf ben), de denker, de beslisser en de doener. Het is heel handig als je weet welke types er allemaal in je eigen klas zitten. Zo kun je makkerlijk op de behoeftes van ieder kind inspelen. Dromers bijvoorbeeld, twijfelen vaak en hebben moeite om alleen tot een product te komen, terwijl doeners vaak meteen beginnen. De beslissers hebben snel besloten iets te doen (plan gemaakt) en de denkers moeten hier dan weer iets langer over nadenken.

Bij sociaal constuctivisme neem je de wereld om je heen als uitgangspunt. Dit is voor iedereen anders en dus heel persoonlijk. Bij ieder persoon kunnen er herinneringen terugkomen, dit kan in drie verschillende geheugenzaken:

-Episodisch geheugen; hierin komen beelden terug en persoonlijk ervaren situaties.

- Semantisch geheugen; hierin komen normen en waarden, meningen en overtuigingen, feiten en begrippen van de werkelijkheid, verwerkte emoties en sterke voorkeuren en interesses terug.

- Procedureel geheugen; hierin sla je routine dingen op. Dingen die iedere dag weer terug komen, bijvoorbeeld: opstaan.


Wat ben je van plan met deze nieuwe kennis/ inzichten te gaan doen?

De informatie over de leerstijlen van Kolb ga ik zeker toepassen in mijn stage. Het is heel handig om te weten wat voor type iemand is. Als je persoonlijke handelingsplannen moet schrijven, is het mooi meegenomen als je alvast rekening kunt houden met het feit dat iemand bijvoorbeeld een dromer is, dus dat je die persoon daarin helpt. Als dit allemaal beschreven staat, kunnen andere mensen ook meteen zien, waarom een kind doet, zoals hij/zij doet.

De 1- zorgroute: Rekenen 2



Wat was nieuw voor je?




We hebben deze les gekeken naar oplossingsmanieren voor rekenen, dit was niet heel erg nieuw voor mij, maar we hebben ook ingezoomd op wat gewenste en ongewenste oplossingsmanieren zijn. Dit was wel nieuw voor mij. Ook hebben we naar fouten gekeken, die kinderen kunnen maken tijdens een som, dit was ook nieuw.





Wat heb je daarvan geleerd?




Ik heb geleerd dat je bij rekenzwakke leerlingen beter de ''rijgmanier'' kan aanleren, omdat dit de minste fouten opleverd. Als je gaat ''splitsen'' gebeurt dit veel sneller en is het heel lastig af te leren. Ook is het heel handig om te weten waar een kind de fout in gaat. Als je de reden op kan zoeken van de fout, kun je het kind ook beter helpen en zo een andere manier aanleren. Dit voorkomt dat het kind met rekenen vast loopt en minder ''succeservaringen'' beleefd.





Wat ben je van plan met deze nieuwe kennis/ inzichten te gaan doen?




Deze kennis is heel handig, op stage ga ik proberen te letten op welke fouten de leerlingen maken en of ik ze kan helpen een andere manier van rekenen aan te leren.